Home Biologie Veldwerk Soortelijke warmte van een bodemmonster
Soortelijke warmte van een bodemmonster
Doel
Nagaan welke invloed het vochtgehalte van de grond heeft op de soortelijke warmte1). Je kunt je voorstellen dat een kleigrond meer water kan
vasthouden dan een zandgrond. na een lange, natte winter is er nogal wat verschil te constateren in het ontkiemen van zaden op klei en op zand. Waar ligt
dit verschil in tijdstip van ontkiemen aan?
Materiaal
Waterbak
2 bekerglazen van 300 cc
Thermometer (waarmee je mag roeren)
Maatcilinder
Hoeveelheid droog, grof zand op kamertemperatuur (20 ºC)
45 cc water van 20 ºC
Methode
Het waterbad is tot twee cm onder de rand gevuld en aan de kook gebracht.
Vul de bekerglazen met elk 100 cc grof zand. Tik met het bekerglas even op tafel zodat beide bekerglazen zo precies mogelijk zijn gevuld.
Het ene bekerglas blijft droog. Het andere wordt zoveel water bijgegoten totdat het verzadigd is met water (ongeveer 45 cc).
Plaats het bekerglas met droge grond op het waterbad. Dus niet in het water maar op een ring. Onder voortdurend roeren wordt na elke minuut te
temperatuur van de droge grond opgeschreven. (vijf minuten is genoeg.)
Daarna het bekerglas met de natte grond. Weer roeren en weer na elke minuut de temperatuur van de natte grond opschrijven.
Noteer daarna de gegevens in een lijngrafiek waarbij het beginpunt 20 ºC is en 0 minuten. Gebruik een verschillende kleur voor de beide lijnen.
Reflectievragen
Verklaar de waargenomen verschillen.
Waarom moet de grond geroerd worden bij deze bepaling van de soortelijke warmte?
1) De soortelijke warmte is een grootheid die de hoeveelheid warmte Q beschrijft die nodig is om de temperatuur van een eenheidsmaat massa
met een temperatuursinterval te verhogen. De soortelijke warmte kan uitgedrukt worden in J kg-1 K-1 en is dan de benodigde hoeveelheid
warmte-energie (in J) om één kg stof één graad in temperatuur te doen stijgen.